Eduard van Roessel, geboren op 7 september 1897 te Breda, verdedigde van 1913 tot 1927 de kleuren van NAC. In deze periode werd NAC éénmaal lands- en maar liefst 6 maal Zuidelijk kampioen. De onverzettelijke verdediger Van Roessel had in deze successen een groot aandeel. Zijn onverbeterlijke inzet en gedrongen postuur verwierven hem al snel de bijnaam "Knoest".
Gezien de verdedigende kwaliteiten van Van Roessel was een uitverkoring voor het Nederlands Elftal geen verrassing. Ware het niet dat de toenmalige bondscoach en trainer van HVV Fred Warburton in zijn periode als verantwoordelijke man van 1912 tot aan 1924 slechts dertien spelers van Zuidelijke clubs selecteerde. Eduard van Roessel viel de eer toe om als tweede "Zuiderling" onder Warburton zijn opwachting in het Nederlands Elftal te maken. Van Roessel was tevens de eerste speler die de eer had om namens NAC het Oranje-shirt te dragen.
De "Knoest" speelde in totaal 2 interlands en debuteerde op 5 april 1920 in Amsterdam tegen Denemarken. De Denen werden, gadegeslagen door 30.000 toeschouwers, door doelpunten van Boelie Kessler en Jan de Natris met 2-0 verslagen. Zijn tweede en tevens laatste interland speelde Eduard van Roessel op 13 mei 1920 in Genua tegen Italië. Twaalfduizend toeschouwers waren getuigen hoe beide partijen door doelpunten van Dé Kessler (0-1) en Sardi (1-1) elkaar in evenwicht hielden.
Na zijn voetbalcarrière bij NAC verhuisde Van Roessel, die in het dagelijks leven vertegenwoordiger was, in 1939 naar Venlo, alwaar hij zich bleef inzetten voor de voetbalsport. Zo was hij trainer bij DSO en de Venlosche Boys en gaf les aan de jeugd van de katholieke gymnastiekvereniging Spes. Ondanks dat Eduard van Roessel in Venlo woonde volgde hij "zijn" club op de voet en voelde zich immer een Naccer.
Dit bleef Eduard "de Knoest" van Roessel doen tot hij op 26 januari 1978 op tachtigjarige leeftijd overleed.
Leave a reply